De loonkosten moeten omlaag! Dat is een veel gehoorde stelling van politici en economen over de aanpak van de crisis in de Eurozone. Ze bedoelen meestal de zuidelijke landen, Griekenland voorop. Hun argument is dat als de loonkosten van een land dalen, dat dan de concurrentiepositie en de economie van dat land als vanzelf verbeteren.
Zo op het oog lijkt dat argument steekhoudend. Maar de werkelijkheid is wat gecompliceerder. Dit artikel gaat over die complicaties. Om ze te kunnen begrijpen is een stukje economische theorie onvermijdelijk.
Loonkosten per eenheid product en toegevoegde waarde
Stel je bezit een bakkerswinkel. Je hebt een aantal medewerkers in dienst, die brood bakken en die dat aan je klanten verkopen. Het gemiddele uurloon bedraagt 25 euro. Dat bedrag zegt niets als je niet ook weet hoeveel broden de medewerkers met elkaar produceren en verkopen. Stel dat je ze gemiddeld 50 broden per persoon per uur bakken en verkopen. Je kunt dan berekenen hoeveel je per brood aan loonkosten kwijt bent:
Loonkosten per eenheid product = uurloon werknemer / uurproductie werknemer
= 25 euro per uur / 50 broden per uur
= 50 cent per brood.
Maar met dit gegeven kun je nog niet berekenen of de inzet van je personeel kostendekkend is. Als je dat wilt weten, dan moet je ook weten hoeveel een brood gemiddeld opbrengt en hoeveel je verder aan kosten moet maken.
Stel dat per brood de gemiddelde verkoopprijs 1 euro bedraagt en dat je gemiddeld 40 cent kwijt bent aan verdere kosten, waaronder de huur van een bakkerswinkel, de afschrijving van de ovens en andere inventaris, de inkoop van ingrediënten en de maandelijkse energierekening. Op dat moment kun je berekenen wat de inzet van je personeel je oplevert per verkocht brood. Dat wordt in jargon de toegevoegde waarde van de arbeid van je personeel genoemd:
Toegevoegde waarde arbeid = verkoopprijs brood – overige kosten per brood
= 1 euro per brood – 40 cent per brood
= 60 cent per brood
Nu kun je tevens berekenen wat je er als ondernemer zelf aan overhoudt:
Winst per eenheid product = Toegevoegde waarde per brood – Loonkosten per brood
= 60 cent per brood – 50 cent per brood
= 10 cent per brood
Situatie voor een individueel bedrijf
Het zal duidelijk zijn dat een ondernemer niet zozeer geïnteresseerd is in loonkosten. Hij wil vooral weten wat de loonkosten per eenheid product zijn. Hoel lager die zijn, hoe meer winst (of minder verlies) hij maakt. Op het niveau van een individueel bedrijf is het plaatje daarmee wel duidelijk, minder loonkosten per eenheid product = meer winst (of minder verlies).
Situatie voor een individueel land
Op het niveau van een land gaat het voorgaande helaas niet op. En dat heeft verschillende redenen:
- landen vergelijken op loonkosten per eenheid product is appels met peren vergelijken;
- de grootheid “loonkosten per eenheid product” zoals die op landelijk niveau wordt bepaald, heeft een andere betekenis dan op het niveau van een individueel bedrijf.
Deze twee punten worden hierna kort toegelicht.
Appels met peren vergelijken
Neem Griekenland. Politici stellen dat Griekenland de loonkosten tot het niveau van een land als Duitsland moet verlagen. Daarbij zien ze echter iets over het hoofd en dat is dat Duitsland, in voetbaltermen gesteld, in een heel andere competitie speelt dan Griekenland.
Dat is te zien in de volgende grafiek (bron: Abdon, 2010). In de grafiek zijn de exportproducten van acht Eurolanden en van China gerangschikt. Ze zijn ingedeeld in zes klassen, variërend van technologisch zeer complex (groep 1) tot technologisch zeer eenvoudig (groep 6). Per land en per klasse is de waarde van de exporten weergegeven in procenten van de totale export van dat land.
Wat je ziet is dat de exportproducten van Griekenland technologisch verreweg het minst complex zijn, minder complex dan die van China. De exportproducten van Duitsland en Ierland scoren het hoogst. Opvallend is overigens dat Nederland slechts in de middenmoot valt, onder landen als Spanje en Italië. Frankrijk scoort bijvoorbeeld een stuk hoger dan Nederland.
De conclusie die je uit de figuur kan trekken is dat een land als Griekenland moet concurreren met landen die vooral eenvoudige producten maken. In de regel zijn dat de landen die het moeten hebben van hun lage loonkosten. Een land als Duitsland daarentegen concurrereert vooral met landen die complexe producten maken. Dat zij landen die het moeten hebben van technologische kennis, innoverend vermogen en hoog opgeleid personeel, veel minder van lage loonkosten.
Overigens is het voor een hogelonenland wel mogelijk om te concurreren met lage(re)lonenlanden in eenvoudige productsegmenten. In dat geval moeten het innoverend vermogen en de technologische voorsprong vooral gericht zijn op het zodanig efficient produceren dat de loonkosten per eenheid product toch lager zijn dan die van het lagelonenland. De Nederlandse landbouwsector is daarvan een goed voorbeeld.
De betekenis van loonkosten per eenheid product op landsniveau
Om een lang verhaal kort te maken, er zijn op landsniveau geen statistieken beschikbaar om voor individuele producten en diensten de loonkosten per eenheid product te kunnen bepalen. Maar er zijn in de regel wel statistieken beschikbaar van het totale aantal gewerkte uren en de totale loonkosten, zodat wel de gemiddelde loonkosten per werknemer kunnen worden bepaald:
Loonkosten per werknemer = Totale loonkosten / Aantal gewerkte uren
Bovendien is er in de regel een statistiek beschikbaar die een indicatie geeft van de toegevoegde waarde die een land heeft geproduceerd, namelijk het bruto binnenlands product (BBP). Op basis daarvan kun je weliswaar niet de loonkosten per eenheid product bepalen, maar wel de totale loonkosten ten opzichte van de totale toegevoegde waarde van de binnenlandse productie:
Aandeel loonkosten in toegevoegde waarde = Totale loonkosten / BBP
En we zagen in het voorbeeld van de bakkerij al dat geldt:
Winst per brood = Toegevoegde waarde per brood – Loonkosten per brood
En dus:
Toegevoegde waarde per brood = Winst per brood + Loonkosten per brood
Op dezelfde manier werkt het in de economie als geheel. Het BBP is gelijk aan de som van de totale loonkosten en de totale winsten:
Aandeel loonkosten in toegevoegde waarde = Tot. loonkosten / (Tot. loonkosten + Tot. winsten)
Het is deze waarde, Aandeel loonkosten in toegevoegde waarde, waar die politici het feitelijk over hebben als ze zeggen dat de loonkosten omlaag moeten. Maar deze waarde weerspiegelt dus niet de loonkosten, maar de verhouding tussen de loonkosten en de winsten in een economie. Met andere woorden, het gedeelte van de economische koek dat naar de werknemers gaat ten opzichte van het gedeelte dat naar de bedrijfseigenaren gaat.
Overigens kun je nu dus ook schrijven:
Aandeel winst in toegevoegde waarde = Totale winsten / (Tot. loonkosten + Tot. winsten)
Deze waarde weerspiegelt de winstkosten in de economie. Want voor de koper van een product maakt het niet uit of de prijs dient ter dekking van de gemaakte loonkosten of ter dekking van de winst die de ondernemer wil maken.
Terug naar de politici en de economen in het begin van dit artikel, die pleiten voor verlaging van de loonkosten. Ze wijzen daarbij naar wat zij als loonkosten aanduiden maar wat dus eigenlijk het aandeel van de lonen is in de totale economische koek. Feitelijk pleiten ze dus voor vergroting van de winsten van de bedrijfseigenaren, ten koste van de inkomens van de werknemers. Zouden ze dat doorhebben?
Kaldor’s paradox
Een opmerkelijke bevinding uit het economisch onderzoek is bekend als Kaldor’s paradox. Ze is genoemd naar de Engelse econoom Nicholas Kaldor, die in 1978 constateerde dat de landen met de snelst stijgende loonkosten in de regel tevens de snelst stijgende export en economische groei kennen. Het resultaat, dat in latere onderzoeken is bevestigd, staat haaks op wat je zou verwachten! Toch?
Op basis van het voorgaande is die paradox eigenlijk niet zo verrassend. Als de loonkosten dalen, dus als het aandeel van de loonkosten in de economie daalt, dan stijgt het aandeel van de winsten. En een hoog winstniveau is een typisch kenmerk van landen met minder concurrerende markten, waarin bedrijven een geringere prikkel tot kostenverlaging en innovatie ondervinden en waarin het groeitempo van de economie navenant laag is.
Daar komt nog bij dat die winsten het inkomen vormen van de bedrijfseigenaren. Die hebben een lagere geneigdheid tot consumeren dan werknemers. Anders gezegd, ze geven het door hun verdiende geld minder snel weer uit dan werknemers dat doen. Een afnemend aandeel van de loonkosten in de economie gaat daardoor samen met een afnemend uitgeeftempo van het verdiende geld en dus tot een langzamer groeiende of krimpende economie, precies wat Kaldor vaststelde.
Met andere woorden, het terugdringen van de loonkosten, via ingrepen als ontslagrechtversoepeling en, leidt eerder tot een verzwakking van de economie dan tot een versterking. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het artikel Ontslagrechtversoepeling mist doel van de Nederlandse economen Storm en Naastepad.
De winstkosten moeten omlaag
Het zou wellicht beter zijn om voor een verlaging van de winstkosten te pleiten. Anders gezegd, om het winstaandeel in de economie te verlagen. In het beste geval bereik je dat door concurrentie te stimuleren. Een andere weg is het verhogen van de winstbelasting in combinatie met een verlaging van de belasting op de lagere loonschalen. Daardoor nemen de bestedingen toe en wordt de economie gesimuleerd.
Neem bijvoorbeeld de situatie in de VS. In de volgende figuur zijn de bedrijfswinsten in de VS als percentage van het BBP gegeven (bron: Amerikaanse centrale bank). Wat je ziet is dat de winsten in reactie op de crisis in 2008 flink kelderden, maar dat ze razendsnel herstelden en vervolgens tot het hoogste niveau sinds de Tweede Wereldoorlog zijn opgelopen. Tegelijkertijd stagneerde de economie omdat de werknemers hun lonen zagen dalen. Dat laatste is natuurlijk niet toevallig omdat immers geldt BBP = lonen + winsten.
Conclusie
Terug naar Griekenland. Is het verstandig voor een land als Griekenland om de loonkosten te verlagen? Op basis van het voorgaande kun je daar vraagtekens bij plaatsen. Het leidt tot nog meer economische malaise. En of het helpt om de concurrentiepositie te versterken is nog maar de vraag. Het zou wellicht beter zijn voor Griekenland om te trachten haar productie efficienter te maken en om te trachten technologisch meer complexe producten te gaan maken.
© Anton van de Haar - december 2012