Na het losbarsten van de kredietcrisis, de grootste economische crisis sinds de grote depressie, kwam er een storm van kritiek op de neoklassieke economische stroming, alleenheerser in de economische wetenschap. Dat leidde tot mea culpa’s van een aantal voormannen, zoals Paul Krugman en Alan Greenspan. Maar daar bleef het bij.
Ondertussen hebben de neoklassieke economen zich herpakt, en
verdedigen ze de kern van hun theorie, hun neoklassieke
paradigma, met hand en tand. En daar lijken ze goed in te slagen. Wat lokale
brandhaardjes daargelaten lijkt het verzet tegen dat paradigma wel zo’n beetje
de kop te zijn ingedrukt, en is het weer business
as usual.
Eén van die brandhaardjes bevindt zich in Maastricht, waar
een aantal studenten zich verzet
tegen de dominantie van de neoklassieke theorie in het economische onderwijs,
en vraagt om meer pluraliteit. Maar die oproep wordt door neoklassieke
professoren simpelweg terzijde geschoven. Een voorbeeld daarvan is een recent artikel
op FTM van de Tilburgse hoogleraar Harry Verbon.
De strategie die neoklassieke economen in dat soort betogen vaak
volgen, en Harry Verbon vormt daarop geen uitzondering, is het zaaien van
verwarring. In zijn stukje lezen we stellingen als:
- “Een
neoklassieke ‘theorie’ is niets meer dan een logische redenering, gebaseerd op
een aantal uitgangspunten, die tot een bepaalde conclusie leidt”
- “Met de
neoklassieke economie kun je alle kanten op”
- “De
neoklassieke theorie (maar dé theorie bestaat dus eigenlijk niet; iedereen kan
zijn eigen theorie opstellen) is dus een grote gereedschapskist waar ieder uit
kan halen wat hij wil en waar iedereen ook willekeurig welk bouwwerk mee kan
bouwen”
Wat die uitgangspunten precies zijn, daar gaat Verbon niet
op in, laat staan op de theorieën die je daaruit zou kunnen afleiden. En op
basis van die laatste twee citaten zou je kunnen denken dat je selectief uit
die (niet gespecificeerde) uitgangspunten mag shoppen en dat je naar eigen
inzicht je eigen theorie in elkaar mag knutselen, zonder enige beperking. Maar
dat lijkt me onzinnig. Daarom een poging om kort te schetsen hoe dat
neoklassieke paradigma eruit ziet, en wat eraan schort.
De neoklassieke wereld
De essentie van het neoklassieke economische model, het
neoklassieke paradigma, is naar mijn idee de veronderstelling dat de economie
een uit zichzelf naar evenwicht zoekend systeem is, dat uit evenwicht wordt
gebracht door externe invloeden, zogenaamde ‘externe schokken’.
Het fundament onder die veronderstelling is het neoklassieke
ergodische wereldbeeld met een aantal elementen dat daarop voortbouwt,
waaronder de ‘rational agent, het ‘winst-maximaliserende bedrijf’, de ‘utiliteit-maximaliserende consument’ en de
‘ruimende markt’.
Ergodische wereld
In de neoklassieke ergodische wereld is de toekomst een spiegel van het verleden. Op voorhand is bekend in welke toestanden de wereld terecht kan komen en hoe groot de kans op optreden van elk van die toestanden is. Vergelijk het met een worp van een dobbelsteen. Je weet niet wat dat gaat opleveren, maar je weet dat het 1, 2, 3, 4, 5 of 6 gaat worden, en je weet ook dat de kans op elk van die toestanden een zesde is.
Op dezelfde wijze weten de individuen die de neoklassieke
wereld bevolken welke toestanden hun toekomst kan aannemen en hoe groot de kans
op elk van die toestanden is. Dat betekent dat als ze hun plannen daarop
aanpassen, ze er in individuele gevallen weliswaar naast kunnen zitten, maar dat
ze het gemiddeld genomen bij het rechte eind zullen hebben.
Rational agent
Als je weet welke toestanden jouw toekomst kan aannemen en hoe groot de kans op elk van die toestanden is, dan kun je daarmee je voordeel doen. Want je kunt dan die keuzes maken waarmee je, gelet op die mogelijke toestanden en hun kans van optreden, gemiddeld genomen een maximaal voordeel behaalt. Ziehier de neoklassieke rational agent.
Als individuele rational agent kun je er met je verwachtingen
weliswaar naast zitten, maar samen met je collega-rational agents zal je het gemiddeld
genomen steeds bij het rechte eind hebben. Vergelijk het met die dobbelsteen.
Als je maar vaak genoeg gooit, dan zal je praktisch even vaak een 1 hebben
gegooid als een 2, 3, 4, 5 of 6. Oftewel, de gemiddelde rational agent (‘representative agent’) heeft het steeds
bij het rechte eind.
De neoklassieke rational agent kan een aantal gedaantes
aannemen. De belangrijkste zijn het winst-maximaliserende bedrijf en de
utiliteit-maximaliserende consument.
Winst-maximaliserend
bedrijf
Neoklassieke bedrijven weten gemiddeld genomen welke producten hun klanten op enig moment in de toekomst van ze zullen gaan kopen en welke prijs die ze dan bereid zijn daarvoor te betalen. En dat biedt die bedrijven de kans steeds precies die hoeveelheden producten te maken en te verkopen waarbij hun winst maximaal is. Ziehier het neoklassieke winst-maximaliserende bedrijf.
Utiliteit-maximaliserende
consument
Op dezelfde wijze weet de representatieve utiliteit-maximaliserende consument exact hoeveel hij of zij op enig moment in de toekomst van elk product zal gaan kopen, en tegen welke prijs. Utiliteit-maximalisatie betekent daarbij dat die consument gedurende zijn leven precies die mix van producten koopt die gerekend over zijn of haar hele leven maximale tevredenheid oplevert.
Ruimende markt
Het gevolg van die neoklassieke interactie van rationele winst-maximaliserende bedrijven en utiliteit-maximaliserende consumenten is dat voor elk mogelijk product vraag en aanbod steeds in evenwicht zijn, of (in reactie op een externe schok) naar zo’n evenwicht toe bewegen. En dat geldt ook voor consumenten en bedrijven in hun hoedanigheid als werknemer c.q. werkgever. Want ook voor het product arbeid zijn in de neoklassieke wereld vraag en aanbod steeds in optimaal evenwicht (maximale werkgelegenheid), dan wel op weg daarnaartoe.
Externe schokken en
fricties
Als je aanneemt dat een economisch systeem steeds in evenwicht is of uit zichzelf naar zo’n situatie toe beweegt, dan moet economische ellende wel van buiten dat systeem komen. Vandaar de term externe schok. Dat is een voor rational agents irrationele of anderszins onvoorzienbare gebeurtenis.
Externe schokken kunnen in de neoklassieke werkelijkheid uit
tal van hoeken en gaten komen. Bijvoorbeeld werknemers die irrationeel hoge lonen
eisen (overigens nooit werkgevers die irrationeel lage lonen afdwingen),
overheden die zich bemoeien met de markt (volgens veel neoklassieke economen op
zichzelf al een irrationele daad), of kartels die prijzen manipuleren.
Als er een dergelijke schok optreedt, dan wordt het
economische systeem uit evenwicht gebracht. Over de wijze waarop dat systeem
dan weer naar een nieuwe situatie van optimaal evenwicht terug beweegt bestaat
onder neoklassieke economen overigens onenigheid. Het ene kamp, dat zichzelf Nieuw-klassiek noemt, gelooft dat dit in
principe snel gebeurt, mits de markt ongehinderd zijn werk kan doen (waarmee ze
vooral bedoelen dat de overheid er met zijn tengels af moet blijven).
Het andere kamp, dat zichzelf aanduidt als Nieuw-Keynesiaans, gelooft daarentegen
dat zo’n evenwicht zich niet noodzakelijk snel instelt, en dat er daarom een
taak voor de overheid is weggelegd om de markt op gezette tijden een zetje in
de rug te geven. Ze geloven dat die trage reactie het gevolg is van ‘fricties’. Daarmee bedoelen ze min of
meer irrationeel gedrag, zoals werknemers die niet snel genoeg akkoord gaan met
lagere lonen, of bedrijven die hun prijzen niet snel genoeg aanpassen (‘sticky prices’).
Het zal wellicht geen verbazing wekken dat het gros van de
Nieuw-klassieke economen rechts van het politieke midden opereert, terwijl de
Nieuw-Keynesianen zich juist overwegend aan de linkerzijde bevinden. De
onenigheid tussen de twee stromingen over de werking van het economische
systeem gaat overigens behoorlijk diep. Dat
blijkt bijvoorbeeld uit deze smakelijk/gênante discussie.
Onze echte wereld
"Prediction is very difficult, especially if it's about the future."
-- Niels Bohr
De neoklassieke ergodische wereld is een fata morgana
Als onze wereld iets niet is, dan is het ergodisch. Onze toekomst is fundamenteel onzeker: we weten simpelweg niet wat ons allemaal kan overkomen, laat staan dat we weten hoe groot de kans op elk van die gebeurtenissen is. Daar komt nog bij dat onze wereld zo enorm complex is dat we, zelfs al zou onze wereld ergodisch zijn, onmogelijk alle mogelijke toekomstscenario’s en hun impact op ons leven in samenhang zouden kunnen beoordelen en daarop voor de rest van ons leven, of zelfs maar voor een moment in dat leven, een alomvattend plan zouden kunnen trekken. Oftewel: de neoklassieke ergodische wereld is een fata morgana.
De rational agent is
een fictie
De veronderstelling van fundamentele onzekerheid was zo’n beetje het startpunt van het werk van Keynes, opmerkelijk genoeg de naamgever van één van die twee neoklassieke stromingen.
Keynes constateerde dat we bij het maken van keuzes praktisch
altijd te maken hebben met fundamentele onzekerheid. En dat betekent dat we die
keuzes moeten baseren op niet goed te onderbouwen, en dus niet goed onderbouwde,
verwachtingen. ‘Animal spirits’ in de
woorden van Keynes. Soms zijn we, achteraf
bezien, overmatig optimistisch, en andere keren juist overmatig pessimistisch. Kortom:
de rational agent is een fictie.
Bedrijven kunnen geen
winst maximaliseren
Bedrijven kunnen niet in de toekomst kijken. Ze weten niet wat voor soort producten hun klanten op enig moment in de toekomst zullen gaan kopen, laat staat dat ze weten hoe in die toekomst het verband eruit zal zien tussen de hoeveelheid producten die ze zouden kunnen verkopen en de prijs die ze daarvoor zouden kunnen krijgen. En ze weten dus ook niet hoeveel productiemiddelen en werknemers ze op enig moment in de toekomst nodig hebben om die hoeveelheid producten tegen de laagst mogelijke kosten te kunnen produceren. Anders gezegd: het winst-maximaliserende bedrijf bestaat niet.
Consumenten kunnen geen
utiliteit maximaliseren
Ook consumenten kunnen niet in de toekomst kijken. Ze weten niet wat in de (verre) toekomst hun inkomen en hun consumptieve behoeften zullen zijn, laat staan dat ze weten of dat toekomstige inkomen afdoende zal zijn om die toekomstige behoeften te kunnen betalen. Daardoor kunnen ze hun huidige consumptie niet afstemmen op hun toekomstige inkomen en consumptie. Anders gezegd: consumenten kunnen helemaal geen utiliteit maximaliseren.
Maar wat doen die bedrijven en consumenten dan wel?
Bedrijven zijn niet in staat om te opereren op het punt van
maximale winstgevendheid. En dat proberen ze ook niet. In plaats daarvan doen
ze iets heel anders. Ze proberen hun bestaande klanten zo goed mogelijk te
bedienen, en waar mogelijk nieuwe klanten te werven. Want dan kunnen ze
marktaandeel winnen, schaalvoordelen behalen en hun marktmacht vergroten. En op
die manier kunnen ze op termijn tevens hun winst verhogen.
Bedrijven bereiken dit door reservecapaciteit aan
productiemiddelen en werknemers, en waar mogelijk voorraden aan tussenproducten
en gereed product, achter de hand te houden. Daardoor zijn ze in staat om snel
te reageren op een toenemende vraag naar hun producten, onverwachte marktkansen
te benutten, en zodoende een optimale basis te creëren voor verdere groei.
Als onderdeel van deze strategie passen de bedrijven hun
investeringen in productiemiddelen, in nieuwe werknemers en in voorraden op
basis van de ontwikkeling van de economie voortdurend aan. Dat blijkt bijvoorbeeld
uit de volgende grafiek, waarin voor de VS de groei van de economie (het BBP)
is vergeleken met de groei van de investeringen. Om de vergelijking makkelijker
te maken zijn de beide dataseries standaard genormaliseerd (d.w.z. voor elk van
de twee series is van elk getal het gemiddelde afgetrokken, en is het resultaat
vervolgens gedeeld door de standaardafwijking).
Uit deze grafiek valt moeilijk iets anders te concluderen
dan dat die bedrijven de omvang van hun productieapparaat en voorraden voortdurend
bijsturen op basis van de actuele vraag. Daardoor kunnen ze steeds ongeveer dezelfde
marge aan reservecapaciteit aanhouden, waardoor ze steeds optimaal kunnen reageren
op de kansen die de markt ze biedt.
En wat doen die consumenten? Voor hen geldt hetzelfde als
voor de bedrijven, ze kunnen niet in de toekomst kijken. Maar hoe bepalen ze
dan hoeveel ze gaan consumeren? In de volgende grafiek is als voorbeeld voor de
VS het verband aangegeven tussen enerzijds de bestedingen van die consumenten
(consumptie huishoudens) en anderzijds het resultaat van een regressieberekening
op basis van hun besteedbare inkomen en vermogen.
Wat je ziet is dat de ontwikkeling van die consumptie nogal
gelijk op beweegt met de ontwikkeling van het besteedbare inkomen en het
vermogen. Anders gezegd, het heeft er alle schijn van dat die consumenten hun bestedingen
met z’n allen simpelweg aanpassen aan hun besteedbare inkomen en hun vermogen op
dat moment. En dat zou je bepaald niet verwachten van utiliteit-maximaliserende
consumenten, die toch worden geacht verder te kijken dan de waan van de dag.
Overigens zou je aan die regressie nog het consumentenvertrouwen
kunnen toevoegen, als indicator van hun toekomstverwachtingen. Maar dan vind je
nagenoeg hetzelfde patroon. Dat is echter niet zo vreemd, want de ontwikkeling
van het besteedbaar inkomen en het vermogen vormt het belangrijkste ingrediënt van dat vertrouwen. Denk maar aan
de impact van de huizenmarkt.
Al met al blijken wij helemaal geen utiliteit-maximaliserende
consumenten te zijn, maar min of meer van dag tot dag te leven, en niet bepaald
onze blik steeds strak op de toekomst gericht te houden.
Op naar meer pluraliteit in het economische onderwijs!
In plaats van zich blind te staren op een verondersteld
ergodische wereld, bevolkt door winst-maximaliserende bedrijven en utiliteit-maximaliserende
consumenten, zouden de neoklassieke economen zich naar mijn idee beter kunnen
richten op het verklaren van die fluctuaties in BBP, investeringen, besteedbaar
inkomen, vermogen en consumptie, niet als het gevolg van externe schokken, maar
als
gevolg van de interne dynamiek van het economische systeem!
Gelukkig zijn er stromingen in de economische wetenschap die
dat laatste wél proberen, zoals de post-Keynesianen.
Maar als het aan Harry
Verbon ligt “moeten we de prominente
positie van de neoklassieke economie in het academisch economisch onderwijs
toch handhaven.” Daar maak ik uit op dat hij vindt dat het onderwijs deze stromingen
maar het beste kan negeren, omdat dit nu feitelijk ook al gebeurt. Dat lijkt me
op z’n zachtst gezegd geen goed idee.
Verder leesvoer over de manco’s van de neoklassieke theorie vind
je o.a. op Unlearning
Economics. En als je jezelf wilt verdiepen in wat de post-Keynesiaanse
economische theorie inhoudt, lees dan het m.i. uitstekende boek Post-Keyesian
economics, new foundations van de Canadees Marc Lavoie.
Nawoord. Ik heb de term neoklassiek gebruikt, omdat Harry Verbon en de studenten waar hij op reageert dat ook hebben gedaan. Er woeden in de blogosfeer echter felle discussie over wat er nu wel of niet onder de noemer “neoklassiek” zou vallen. Een mooi voorbeeld daarvan is de volgende discussie, opnieuw op de website van blogger Noah Smith. In dit artikel bedoel ik met neoklassieke economen mensen die van mening zijn dat je de economie het beste kan beschrijven in termen van rational agents, winst-maximaliserende bedrijven, utiliteit-maximaliserende consumenten en ruimende markten, al dan inclusief fricties.