In het artikel Het G&L GROWTH model I is ingegaan op de opzet, de transactiestroom matrix en de balans van het GROWT model, en zijn de vergelijkingen voor de bedrijven gegeven. In dit artikel wordt gekeken naar de vergelijkingen voor de huishoudens, de overheid en de centrale bank.
De huishoudens
YP = WB + FDf + FDb
+ rM-1 · Mh-1 + rB-1 · Bhd-1 + BLd-1 (45)
Het bruto inkomen van de huishoudens bestaat uit de loonsom WB plus de ontvangen dividenden FDf + FDb en de op
banksaldo, bills en bonds ontvangen rente
rM-1 · Mh-1 + rB-1 · Bhd-1 + BLd-1.
T = Θ · YP (46)
De huishoudens betalen een inkomstenbelasting tarief Θ over hun bruto inkomen YP.
YDr = YP –
T – rL-1 · Lhd-1 (47)
Het besteedbare inkomen van de huishoudens YDr is gelijk aan het bruto
inkomen YP minus de betaalde
belasting T en minus de over hus leningen
betaalde rente rL-1 · Lhd-1.
YDHS = YDr +
CG (48)
Het Haig Simons inkomens van de huishoudens YDHS is gelijk aan hun
besteedbare inkomen YDr plus
CG (“capital gains”): hun koerswinst
(of verlies) op bonds, aandelen en het eigen vermogen van de banken (eigendom
van de huishoudens).
CG = ΔpBL · BLd-1
+ ΔpE · Ed-1 + ΔOF (49)
De capital gains zijn gelijk aan de koersverandering van de
bonds maal het aantal bonds in bezit aan het eind van de vorige periode ΔpBL · BLd-1 plus
de koersverandering van de aandelen maal het aantal aandelen in bezit aan het
eind van de vorige periode ΔpE · Ed-1
plus de waardeverandering van het eigen vermogen van de banken ΔOF.
Vh = Vh-1 + YDHS – C (50)
Het vermogen Vh
van de huishoudens is gelijk aan hun vermogen aan het eind van de vorige periode
Vh-1 plus hun Haig Simons
inkomen YDHS en minus hun
consumptieve uitgaven C.
NB. Het vermogen van
de huishoudens kan ook uit de balans worden afgelezen:
Vh = Hhd + Mh
+ Bhd + pBL · BLd + pE · Ed
+ OFb – Lhd
Deze vergelijking moet identiek zijn aan vergelijking 50, en dat is inderdaad zo. Het bewijs daarvan is als volgt. De voorgaande vergelijking kan worden herschreven tot:
Vh = Vh-1 + ΔHhd + ΔMh + ΔBhd + ΔpBL · BLd-1 + pBL · ΔBLd + ΔpE · Ed-1 + pE · ΔEd + ΔOFb – ΔLhd
= Vh-1 + ΔHhd + ΔMh + ΔBhd + pBL · ΔBLd + pE ·Δ Ed + ΔOFb – ΔLhd + CG
Uit de TSM kan verder
de volgende budgetbeperking van de huishoudens worden afgelezen:
WB + FDf + FDb + rM-1 · Mh-1 + rB-1 · Bhd-1 + BLd-1 – Cd – T - rL-1 · Lhd-1 = ΔHhd + ΔMh + ΔBhd + pBL · ΔBLd + ·pE · ΔEd - ΔLhd
Op basis hiervan kan
de voorafgaande vergelijking worden herschreven tot:
Vh = Vh-1 + WB
+ FDf + FDb + rM-1 · Mh-1
+ rB-1 · Bhd-1 + BLd-1 – Cd – T - rL-1
· Lhd-1 + CG
Deze laatste vergelijking
kan op basis van vergelijking 45, 47 en 48 verder worden herschreven tot:
Vh = Vh-1 + YP
– Cd – T – rL-1 · Lhd-1 + CG
Vh = Vh-1 + YDr – Cd + CG
Vh = Vh-1 + YDHS – Cd
Waarmee is aangetoond
dat vergelijking 50 in overeenstemming is met de balans.
vh = Vh / p (51)
Het reële vermogen vh
van de huishoudens is gelijk aan hun nominale vermogen Vh gedeeld door het prijsniveau p.
C = c · p (52)
De nominale consumptie C
van de huishoudens is gelijk aan hun reële consumptie c maal het prijsniveau p.
c = α1 · ydre
+ α2 · vh-1 + nnl (53)
De reële consumptie c van de huishoudens is gelijk aan een
factor α1 maal hun verwachte reële
besteedbare inkomen ydre
plus een factor α1 maal hun reële
vermogen aan het eind van de vorige periode vh-1
plus de reële waarde van hun netto nieuwe leningen nnl in de lopende periode. α1
en α2 zijn daarbij constanten met
een waarde tussen 0 en 1.
Verschil met G&L: de vergelijking van G&L luidt c = α1 · ( ydre + nnl
) + α2 · vh-1. Ze impliceert dat de huishoudens een
fractie α1 van hun netto nieuwe leningen consumeren en de
rest sparen. Het lijkt echter niet erg rationeel om geld te lenen en dit
vervolgens opzij te zetten tegen een rente die lager is dan de rente over die
lening. Daarom is er in de aangepaste vergelijking van uitgegaan dat de hele
lening wordt geconsumeerd.
NB. Marc Lavoie gaf
desgevraagd aan dat deze aanpassing van de consumptiefunctie een bron van
onenigheid is tussen Post-Keynesiaanse auteurs, maar dat de originele
vergelijking van G&L kan worden verdedigd met de veronderstelling dat de
huishoudens een deel van het geleende geld investeren in plaats van te
consumeren. In dat laatste geval echter, zou het m.i. meer voor de hand liggen
om de leenfunctie van de huishoudens te splitsen in een speculatief en een
consumptief deel.
ydre
= ( ydr e-1 + ε · (ydr-1 – ydr
e-1 ) ) · ( 1 + grpr-1 ) (54)
De huishoudens baseren hun verwachte reële besteedbare
inkomen ydre in
de lopende periode op twee verschillende zaken:
- ze corrigeren in enige mate (een gedeelte ε) voor de afwijking in de vorige
periode van hun verwachte reële besteedbare inkomen ydr e-1 van hun uiteindelijke
reële besteedbare inkomen ydr-1;
- ze corrigeren voor de economische groei die ze
in de lopende periode verwachten, die hier gelijk is gesteld aan de in de
vorige periode gerelateerde productiviteitsgroei.
Verschil met G&L: de originele vergelijking van G&L
luidt: ydre = ε ·
ydr + ( 1 – ε ) · ydr-1
· ( 1 + grpr ). Deze vergelijking is echter niet realistisch
omdat ze betekent dat de huishoudens dan al bekend zouden zijn met hun uiteindelijke
reële besteedbare inkomen ydr,
en bovendien al rekenen met de pas aan het eind van de periode bekende productiviteitsgroei.
ydr = YDr / p
– π · Vh-1 / p (56)
Het reële besteedbare inkomen van de huishoudens ydr is gelijk aan hun
nominale besteedbare inkomen YDr
gedeeld door het huidige prijsniveau p, verminderd met de daling van de reële
waarde van hun vermogen in de vorige periode, als gevolg van inflatie π · Vh-1 / p.
NB. De voorgaande
vergelijking impliceert dat de reële waardedaling van het vermogen uit de
vorige periode als gevolg van inflatie, π · Vh-1 / p, als een deel
van het reële inkomen ydr wordt gezien. In principe zou je drie
soorten reëel inkomen kunnen onderscheiden:
- exclusief alle
reële vermogensveranderingen: YDr / p;
- inclusief reële
vermogensveranderingen als gevolg van inflatie, maar exclusief reële vermogensveranderingen
als gevolg van koersveranderingen: YDr / p – π · Vh-1 /
p;
- inclusief alle
reële vermogensveranderingen: YDr / p + vh – vh-1.
GNL = ( η0 –
ηr · rrL ) · YDr (56+57)
Verondersteld is dat de huishoudens in de lopende periode
een gedeelte ( η0 – ηr · rrL )
van hun nominale besteedbare inkomen YDr
aan bruto nieuwe leningen GNL opnemen.
Daarbij zijn η0 en ηr constanten en is rrL de reële rente op leningen. Deze vergelijking komt
erop neer dat de bruto nieuwe leningen GNL
afnemen naarmate de reële rente hoger is.
Verschil met G&L: zij gaan uit van het bruto inkomen YD
in plaats van het netto inkomen YDr.
NNL = GNL – REP (58)
De netto nieuwe leningen van de huishoudens NNL zijn gelijk aan hun bruto nieuwe
leningen GNL in de lopende periode minus
de waarde van de leningen die ze in de lopende periode aflossen, REP.
REP = δREP · Lhd-1 (59)
Verondersteld is dat de huishoudens in de lopende periode
een bedrag aan leningen REP aflossen
dat gelijk is aan de omvang van hun leningen in de vorige periode Lhd-1 maal een constante δREP.
Lhd = Lhd-1 +
NNL 60)
De vergelijkingen 56 – 59 komen erop neer dat de omvang van
de uitstaande leningen van de huishoudens aan het eind van de lopende periode, Lhd, gelijk is aan de omvang
van hun uitstaande leningen in de vorige periode, Lhd-1, plus de netto nieuwe leningen NNL.
nnl = NNL / p (61)
De reele waarde van de netto nieuwe leningen in de lopende
periode nnl is gelijk aan haar
nominale waarde NNL gedeeld door het
prijsniveau p.
BUR = ( REP + rL-1 · Lhd-1 ) / YDr (62)
De relatieve schuldenlast van de huishoudens BUR (van “burden”)
is gelijk het bedrag aan aflossingen REP plus de rente over de uitstaande
leningen rL-1 ·Lhd-1, gedeeld door hun besteedbare
inkomen.
Verschil met G&L: G&L gaan uit van het bruto inkomen YD in plaats van het netto inkomen YDr.
Vfma = Vh + Lhd – Hhd – OFb (67)
Bhd = Vfma-1 · ( λ20 + λ21 · rM-1 + λ22 · rB-1 + λ23 · rBL-1 + λ24 · rK-1 ) + λ25 · YDr-1 (64)
BLd
= ( Vfma-1 · ( λ30 + λ31 · rM-1 + λ32 · rB-1 + λ33 · rBL-1 + λ34 · rK-1 ) + λ35
· YDr-1 ) / pBL (65)
pE = ( Vfma-1 · ( λ40 + λ41 · rM-1 + λ42 · rB-1 + λ43 · rBL-1 + λ44 · rK-1 ) + λ45 · YDr-1 ) / Ed (66)
Mh = Vfma – Bhd – pBL · BLd – pE · Ed (68)
Deze vergelijkingen hebben betrekking op de portfolio keuze
van de huishoudens. Een toelichting:
- Vergelijking 67: Vfma (financial
markets assets) staat voor het vermogen dat de huishoudens aanhouden in de
vorm van banksaldo, bills, bonds en aandelen. De totale waarde hiervan is
gelijk aan hun vermogen Vh
plus de omvang van hun schuld Lhd,
min de waarde van hun overige vermogensdelen cash Hhd en de waarde van de banken OF. Vfma is
daarmee een residuele post.
- Vgl. 64-66, 68: de standaard portfolio
vergelijkingen 64-66 geven de gewenste verdeling van het Vfma van de huishoudens over bills, bonds en aandelen en
banksaldo, waarbij het banksaldo Mh
dient als buffer om verschillen tussen de eerder verwachte en de uiteindelijke
omvang van het Vfma op te
vangen.
Verschil met G&L: Vergelijking 63 van G&L (portfolio
vergelijking voor Md) is weggelaten
omdat de huishoudens hun banksaldo niet laten afhangen van hun portfolio
wensen, maar dit saldo bewust als buffer gebruiken. Dat is aangegeven in
vergelijking 68. Daarnaast is in de portfolio vergelijkingen het rendement op
banksaldo, bills, bonds en aandelen in de lopende periode (dat pas aan het eind
bekend is) vervangen door dat in de vorige periode, en is uitgegaan van het
besteedbaar inkomen in de vorige periode YDr-1 in plaats van het
totale inkomen YD in de lopende periode.
In de volgende tabel is een overzicht gegeven van de
gebruikte λ-waarden (bron: website Gennaro Zezza), inclusief checks. Voor de
compleetheid zijn ook de λ-waarden voor Md weergegeven.
Hhd = λC · C (69)
De huishoudens houden een gedeelte λC · C van hun vermogen aan in de vorm van cash, om
betalingen te kunnen doen. λC
is daarin een constante.
Ed = Es (70)
Met deze vergelijking wordt de vraag van de huishoudens Ed gelijk gesteld aan het
aanbod van aandelen door de bedrijven Es,
dat wordt gestuurd door de investeringsbehoefte van die bedrijven. Dat de
huishoudens steeds bereid zijn om het aandelenaanbod van de bedrijven op te
kopen komt doordat de prijs pE
van die aandelen steeds zodanig wijzigt dat het aanbod van die aandelen steeds
in evenwicht komt met de (door de prijsverandering veranderde) behoefte aan
aandelen van de huishoudens.
De overheid
G = p · g (71)
De nominale overheidsuitgaven G zijn gelijk aan de reële overheidsuitgaven g maal het prijsniveau p.
g =
g-1 · ( 1 + grg) (72)
Verondersteld is dat de overheid haar reële uitgaven g laat groeien in een tempo grg. G&L merken over dit
groeitempo op dat uit simulaties zal blijken dat dit tempo in GROWTH op de
lange termijn gelijk moet zijn aan de productiviteitsgroei grpr. Bedenk daarbij dat in GROWTH is verondersteld dat de
beroepsbevolking niet groeit zodat de economie op de lange termijn niet harder
kan groeien dan grpr.
PSBR = ( G + rB-1 · Bs-1 + BLs-1 ) – ( T + Fcb ) (73)
Het
begrotingstekort PSBR van de overheid
is gelijk aan haar reguliere uitgaven G
plus rente-uitgaven rB-1 · Bs-1
+ BLs-1, minus haar inkomsten uit belasting T plus winstuitkering van de centrale bank Fcb.
Bs = Bs-1 + PSBR – ΔBLs · pBL (74)
Bij de
dekking van haar begrotingstekort maakt de overheid gebruik van de verkoop van
bills en bonds. Er is verondersteld dat de verkoop van bonds in de lopende
periode, ΔBLs · pBL,
bepaald wordt door de vraag van de huishoudens, zodat de verkoop van bills in
de lopende periode, ΔBs, een
residuele variabele wordt, waarover later meer.
GD = Bs
+ pBL · BLs (75)
De schuld GD van
de overheid is gelijk aan de waarde van de uitstaande bills Bs plus bonds pBL · BLs. Deze
vergelijking kan ook geschreven worden als GD
= Bhs + Bfs + Hs + pBL · BLs
omdat geldt dat Bs = Bhs
+ Bfs + Bcbs en Bcbs
gelijk is aan Hs omdat
de centrale bank bills koopt in ruil voor cash en reserves Hs.
Verschil met G&L: zij hebben deze vergelijking abusievelijk
geschreven als GD = Bhs + BLs
+ Hs.
NB. Vergelijking 75 kan
worden afgelezen uit de balans, met dien verstande dat het vermogen van de
overheid, -GD, in de balans is aangegeven als Vg. GD wordt echter niet
in het model gebruikt. De balansvergelijking voor de overheid kan echter ook
uit vergelijking 74 worden afgeleid, als volgt.
Bs = Bs-1 + PSBR – ΔBLs · pBL (vgl. 74)
Bs = Bs-1 + G + rB-1 · Bs-1 + BLs-1 – T – Fcb – ΔBLs · pBL (substitueren vgl. 73)
In de balans kan
worden afgelezen dat Vg = –Bs – pBL · BLs,
zodat Bs = –Vg – pBL · BLs.
Substitutie hiervan in de voorgaande vergelijking levert:
–Vg – pBL · BLs = Bs-1 + G + rB-1 · Bs-1 + BLs-1 – T – Fcb – ΔBLs · pBL
In de TSM kan worden
afgelezen (kolom overheid) dat:
G + rB-1 · Bs-1
+ BLs-1 – T – Fcb = ΔBs + ΔBLs · pBL
Substitutie hiervan in
de voorgaande vergelijking levert:
–Vg – pBL · BLs = Bs-1 + ΔBs + ΔBLs · pBL – ΔBLs · pBL
–Vg – pBL · BLs = Bs-1 + ΔBs
–Vg – pBL · BLs = Bs
Vg = –Bs – pBL · BLs
De centrale bank
Fcb = rB-1
· Bcbd-1 (76)
De centrale
bank heeft in GROWTH alleen inkomsten, geen kosten. Die inkomsten zijn gelijk
aan de rente die de centrale bank ontvangt op de bills in haar bezit, rB-1 · Bcbd-1.
Haar winst Fcb is dus gelijk aan die rente-inkomsten.
BLs = BLd (77)
Het aanbod
aan bonds aan de huishoudens BLs
is steeds gelijk aan de vraag van de huishoudens naar bonds BLd.
Bhs
= Bhd (78)
Het aanbod aan bills aan de huishoudens Bhs is steeds gelijk aan de vraag van de huishoudens
naar bills Bhd.
Hhs
= Hhd (79)
Het aanbod van cash aan de huishoudens Hhs is steeds gelijk aan de vraag van de huishoudens
naar cash Hhd.
Verschil met G&L: zij hebben in hun boek abusievelijk
aangegeven: Hhd = Hhs
Hbs = Hbd (80)
Het aanbod van reserves aan de banken Hbs is steeds gelijk aan de vraag van de banken naar reserves
Hbd.
Hs = Hbs + Hhs (81)
Het aanbod van high
powered money (HPM) aan huishoudens en banken, Hs, is de som van het aanbod van cash aan de huishoudens,
Hhs, en het aanbod van
reserves aan de banken, Hbs.
Bcbd = Hs (82)
De centrale bank levert op verzoek HPM Hs aan de huishoudens en de banken, in ruil voor bills Bcbd. , zodat Bcbd = Hs. Deze vergelijking
kan uit de balans worden afgelezen.
Bcbs = Bcbd (83)
Omdat de centrale bank op verzoek HPM aan de huishoudens en
de banken levert en daarvoor in ruil steeds bills ontvangt, moet de vraag van
de centrale bank naar bills Bcbd
gelijk zijn aan het aanbod van bills aan de centrale bank Bcds.
rB = ṝB (84)
De centrale bank houdt de rente op bills rB constant door bij de
heersende rentestand ṝB te
fungeren als buffer voor het opvangen van rentestand-gedreven verschillen
tussen vraag en aanbod naar bills.
rBL = rB + addBL (85)
De rente op bonds rBL
is gelijk aan de rente op bills rB
plus een verschil addBL.
In GROWTH is verondersteld dat addBL
constant is.
pBL = 1 / rBL (86)
De prijs van de bonds is gelijk aan 1 / rBL.
In het volgende artikel rond ik het model af met de vergelijkingen voor de banken.
© Anton van de Haar – november 2014