In het artikel Wat is geld? (zie onder Artikelen) ben ik ingegaan op de vraag wat geld nu eigenlijk is. In dit artikel doe ik dat opnieuw, maar nu wat uitgebreider, om het antwoord nog wat scherper te krijgen. Dat is van belang om beter te kunnen begrijpen hoe ons monetaire systeem precies werkt.
De noodzaak van geld - een fictieve geschiedenis
Opnieuw terug naar een ver verleden, toen er nog geen geld bestond. De mensen woonden nog in grotten en waren grotendeels zelfvoorzienend. Hooguit vond er wat ruilhandel plaats, bijvoorbeeld de ruil van een net gevangen konijn voor een paar handen vol bessen.
Maar naarmate de mensen meer in groepen gingen samenwonen ontstond er steeds meer een verdeling van taken waardoor er steeds meer producten en diensten kwamen om te ruilen. Daardoor stuitte men meer en meer op de beperking van ruilhandel. Steeds vaker kwam het voor dat iemand een product wilde ruilen met een ander, maar dat die ander daar net even geen aan behoefte had.
Maar toen... Stel je een klein dorpje voor. Een van de inwoners, Jan, heeft een mooie graanoogst gehad, zijn schuur ligt tot de nok toe vol. Hij wil dat graan ruilen tegen andere producten, maar hij is nogal lui, hij heeft geen zin om de hele tijd met zakken graan te slepen. Daarom schrijft hij een flinke stapel briefjes met de tekst: dit briefje kun je bij mij, Jan, inleveren voor 1 kilo graan. Vervolgens probeert hij die briefjes te ruilen tegen de producten van zijn dorpsgenoten.
En, enigszins tot zijn verbazing, doen ze het ook nog! Sterker nog, timmerman Klaas en dorpssmit Willem, vooruitziende types, vinden het een geweldig idee! Soms hebben ze zoveel werk dat ze de bessen en konijnen die ze in ruil krijgen bij lange na niet op kunnen. Maar andere keren is er zo weinig werk dat ze hun gezin maar nauwelijks kunnen voeden. Ze zien gelijk dat dit wel eens de oplossing zou kunnen bieden voor dat probleem!
Klaas en Willem vragen daarom als het even kan briefjes van Jan in ruil voor hun werk. In drukke tijden potten ze die briefjes op. En als ze weinig werk hebben, dan ruilen ze de overgebleven briefjes weer in bij Jan, of ze proberen ze bij Frits te ruilen tegen een kip, of anders bij Janneke voor een zakje bonen! Daardoor ontstaat er steeds meer vraag naar die briefjes van Jan, niet omdat zijn dorpsgenoten zijn graan zo nodig willen hebben, maar vooral omdat die briefjes wel erg handig zijn bij de ruil van producten en diensten.
Jan heeft op dat moment het geld uitgevonden. Zolang zijn dorpsgenoten erop vertrouwen dat ze niet door hem belazerd zullen worden en die briefjes bij hem in kunnen leveren voor een kilo graan, zullen ze deze accepteren als ruilmiddel. De standaard ruilhandel, in de vorm van product A ↔ product B wordt daarmee vervangen door een alternatief in twee stappen: product A ↔ briefje van Jan, en briefje van Jan ↔product B.
Goed beschouwd is het gebruik van geld voor veel mensen noodzakelijk om te kunnen functioneren in een economisch systeem. Want hun product of dienst heeft een zodanig specialistisch karakter dat maar heel weinig mensen er behoefte aan hebben. Neem bijvoorbeeld iemand die springveertjes maakt. De bakker en de groenteman zien hem al aankomen, die willen geen springveertjes!
Of neem iemand die strandstoelen verhuurt. In de zomer loopt het storm, maar buiten het zomerseizoen is niemand erin geïnteresseerd, dus dan heeft hij niets om tegen te ruilen. Met andere woorden, hij moet in de zomer geld oppotten om ook de rest van het jaar iets te hebben om tegen te kunnen ruilen.
Een goed voorbeeld van die noodzaak was het veelvuldige gebruik in de afgelopen eeuwen van zogenaamd noodgeld. Als er weer eens een stad belegerd werd en er niet voldoende geld in de stad voorradig was om de ruil van producten en diensten mee te kunnen afhandelen, dan gaf het stadsbestuur of de dienstdoende commandant noodgeld uit. Dat gebeurde onder meer bij de belegering van Leiden door de Spanjaarden, in 1574.
Door een tekort aan metaal zag het stadsbestuur zich genoodzaakt om het papier van kerkboeken te gebruiken. Dat papier werd verpulpt, waarna er van het pulp papieren munten werden geperst. Die munten (zie het plaatje hieronder) werden uitgegeven met de belofte ze na het beleg in te ruilen voor echte munten, mits het stadsbestuur dan nog zou bestaan om die belofte te kunnen nakomen.
De acceptatie van geld
Uit deze voorbeelden blijkt wel dat de noodzaak van geld voor de ruil van producten en diensten de stuwende kracht is achter het gebruik ervan. Het aantal producten en diensten is zo groot dat het voor bijna niemand nog mogelijk is om zijn of haar product of dienst te kunnen ruilen tegen de voor hem of haar noodzakelijke producten. Daarvoor moeten ze over een ruilmiddel beschikken dat door zoveel mogelijk mensen wordt geaccepteerd.
En daarmee komen we op het punt van de acceptatie van geld. Geld is een noodzakelijkheid, dus de mensen zullen als het erop aankomt niet al te kieskeurig zijn. Maar ze willen er wel in enige mate zeker van zijn dat ze het geld dat ze hebben ontvangen ook weer tegen ongeveer dezelfde ruilwaarde kwijt kunnen. Met andere woorden, het geld moet voldoende waardevast en voldoende breed geaccepteerd zijn.
De volgende vraag is dan, hoe doe maak je het geld voldoende waardevast en breed geaccepteerd? Je zou kunnen denken dat je het beste een waardevol materiaal kan gebruiken. Bijvoorbeeld munten met een bepaald gewicht en een bepaald goudgehalte. Maar hoe weet je zeker dat ze dat gehalte ook echt bevatten? Wie weet heeft de uitgever er stiekem minder goud in gedaan, of heeft een bedrieger valse munten in omloop gebracht.
Een oplossing zou kunnen zijn dat degene die het geld uitgeeft ook garandeert dat het is wat het zou moeten zijn, bijvoorbeeld een munt met een bepaald uiterlijk waar een bepaalde hoeveelheid goud in zit. Zo niet dan mag je die munt bij hem inwisselen tegen die hoeveelheid goud. Maar dan zit de waarde hem niet in die munt, maar in de garantie van die uitgever. In dat geval zou je net zo goed briefjes kunnen maken die bij de uigever inwisselbaar zijn tegen die bepaalde hoeveelheid goud.
Het geld is al met al zo betrouwbaar als degene die het uitgeeft. Het is niet het geld zelf, maar het is de garantie van de uitgever, zijn IOU (I Owe You), die de waarde van dat geld bepaalt. Op dit punt stuiten we echter op iets bijzonders, dat het voorgaande verhaal een onverwachte wending geeft!
De waarde van geld: vraag en aanbod
In het verleden werd geld vaak gemaakt van een bepaalde hoeveelheid goud, of het was daartegen inwisselbaar. Je zou daarom verwachten dat de waarde van dat geld gelijk was aan de waarde van die hoeveelheid goud. Maar dat was niet zo! Het geld was in de regel beduidend meer waard. Ze werd kennelijk bepaald door iets anders. Maar wat dan?
Het antwoord is eigenlijk heel simpel: de waarde van het geld werd en wordt niet zozeer bepaald door de waarde van het materiaal waarvan het is gemaakt of waartegen het kan worden geruild, maar door de vraag naar dat geld in verhouding tot het aanbod van dat geld. Met andere woorden, de wet van vraag en aanbod, die geldt voor alle producten en diensten:
als de vraag naar een product of dienst groter is dan het aanbod, dan stijgt haar ruilwaarde ten opzichte van andere producten en diensten, totdat vraag en aanbod weer in evenwicht komen
Dat het ook voor geld zo werkt is in het verleden vaak gebleken. Het was zaak voor de uitgevers van dat geld om het aanbod te beperken en daarmee de ruilwaarde ervan op peil te houden. Maar heel vaak konden die uitgevers, vaak oorlogszuchtige heersers, de verleiding niet weerstaan om de geldpers te laten draaien om hun leger te versterken en nog wat meer land te veroveren. Maar dan kelderde de ruilwaarde van dat geld!
Als dat geld gemaakt was van een waardevol metaal dan kon de ruilwaarde zelfs dalen tot beneden de waarde van dat metaal, waarna het geld uit de circulatie begon te verdwijnen. Dat kwam doordat handige types dat geld omsmolten en het vrijgekomen metaal vervolgens verkochten in ruil voor meer geld dan ze gesmolten hadden. Lucratieve business! En uiteraard zette zo’n heerser daar dan een heel zware straf op.
Die heersers waren natuurlijk geen haar beter, die wisten ook heel goed hoe het werkte. Dus die haalden met enige regelmaat geld uit de circulatie, om het te vervangen door geld met een lager gehalte aan waardevol metaal. Zo konden ze steeds meer munten produceren met dezelfde hoeveelheid goud. Per saldo dezelfde truc dus als die handige types gebruikten, maar als ze het niet al te dol maakten kwamen die heersers daar meestal wel mee weg!
Maar ik dwaal af! Het punt dat ik wil maken is dat de waarde van geld niet bepaald wordt door het materiaal waarvan het is gemaakt of waartegen het kan worden ingeruild, maar door vraag en aanbod. Het is niet de intrinsieke waarde of de inwisselbaarheid tegen iets van waarde, maar het beperkt houden van het aanbod. Dat is de waar het om draait bij de waarde van het geld!
Ik geloof dat je al met al wel mag stellen dat het bestaan van geld een bittere noodzaak is voor het in stand houden van onze economie, de uitruil van onze goederen en diensten, en daarmee voor ons vermogen om te kunnen voorzien in ons levensonderhoud. Dat geeft degenen die beschikken over het recht van geldcreatie een enorme macht en een bijna onuitputtelijke bron van welvaart. Kijk maar eens naar de "kastelen" waar onze moderne banken in huizen en je begrijpt wat ik bedoel.
Fiatgeld
In het voorgaande heb ik beargumenteerd dat geld zijn waarde niet ontleend aan het materiaal waarvan het is gemaakt, maar simpelweg aan de noodzaak van geld en de vraag die daaruit volgt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat gouden munten in het verleden veel meer waard kon worden dan het goud waarvan ze waren gemaakt. Maar het blijkt vooral uit het feit dat ons hedendaagse fiatgeld überhaupt waarde heeft.
Fiatgeld, in goed Nederlands fiduciair geld, is niet gemaakt van waardevol materiaal. En het is ook niet inwisselbaar tegen iets van waarde. Ga je met een stapeltje bankbiljetten naar de centrale bank, de uitgever van dat geld, dan krijg je hooguit een stapeltje verse biljetten in ruil. En als je om goud of iets anders van waarde vraagt, dan wordt je vriendelijk doch dringend de deur uitgewerkt!
Fiduciair is een moeilijk woord voor “berustend op vertrouwen”. En dat dekt precies de lading. Wij, de gebruikers van het fiatgeld, kunnen er slechts op vertrouwen dat de uitgevers van dat geld er met de nodige verantwoordelijkheid mee omgaan. Met andere woorden, dat ze de geldpers steeds met mate hanteren, zodat de waarde die aan dat geld wordt toegekend als gevolg van onze vraag naar dat geld, niet wordt ondermijnd door een overaanbod van geld.
Het fiatgeld heeft in de afgelopen decennia de wereld veroverd. Voor zover ik weer is al het officiële geld in circulatie in de wereld, afgezien van wat edelmetalen beleggingsmunten zoals de Krugerrand, nu fiatgeld. Met andere woorden, waardeloos spul, niet bij haar uitgever inwisselbaar tegen iets waardevols. Maar niettemin van grote waarde omdat wij dat geld nodig hebben om onze producten en diensten met elkaar te kunnen ruilen en zo in ons levensonderhoud te kunnen voorzien.
Wat is geld?
Uit het voorgaande is wel duidelijk geworden dat de waarde van het geld wordt bepaald door vraag en aanbod en dat het daarbij niet uitmaakt of het geld van iets waardevols is gemaakt of tegen iets waardevols kan worden geruild. Maar wat nog niet duidelijk is geworden is, dat is waar die munten en biljetten in onze portemonnee en die cijfertjes op onze bankafschriften nu precies voor staan.
Als je iemand vraagt wat geld is, dan zal je waarschijnlijk horen wat je ermee kunt doen: je kunt ermee betalen of je kunt het sparen, als drager van waarde. En vraag je nog wat verder door, dan volgt wellicht nog dat je er schulden er mee kan aflossen en dat je het als rekeneenheid kan gebruiken, om de waarde van iets in uit te drukken.
Maar die antwoorden geven alleen maar aan wat de functie is van geld, niet wat haar aard is. Om die vraag te kunnen beantwoorden moeten we kijken naar de context waarin dat geld wordt gecreëerd.
De creatie van geld
Als het gaat om de productie en de uitgifte van geld, dan spreken economen vaak van de creatie van geld. In het kort komt dat op het volgende neer:
- je hebt fiatgeld (centrale bank geld) en kredietgeld (bankgeld);
- fiatgeld en kredietgeld worden beide gecreëerd in ruil voor schuldbekentenissen.
Fiatgeld
In onze moderne wereld hebben de centrale banken het alleenrecht op de productie van fiatgeld. Dat doen ze op twee wijzen. Enerzijds produceren ze de alom bekende munten en biljetten. Dat wordt in jargon ook wel chartaal geld genoemd. Iedereen weet wel waar dat voor staat, dus daar hoef ik niet verder op in te gaan. Ik noem dit verder fysiek geld. De centrale banken leveren dit op verzoek aan de banken, in ruil voor reserves.
En die reserves, dat is het tweede soort fiatgeld. Die reserves bestaan alleen maar als getalletjes in de computer van de centrale bank. Je kunt het als volgt zien. Alle banken en de overheid houden een reserverekening aan bij de centrale bank. De centrale bank houdt het saldo op die rekeningen bij. Dat doet ze in een spreadsheet op haar computer.
De reserves die de banken op hun rekeningen bij de centrale bank hebben staan, zijn daar niet zomaar op gekomen. Ze zijn er door de centrale bank op gecreëerd. Iets dergelijks geldt ook voor de reserves die de overheid bij de centrale bank op haar rekening (de schatkistrekening) heeft staan. Die zijn afkomstig van de rekeningen van de banken. Hoe dat precies zit is een wat ingewikkelder verhaal waar ik later op terugkom.
Op dit moment kan ik volstaan met de opmerking dat de reserves die de banken en de schatkist op hun rekening bij de centrale bank hebben staan, ooit met een paar toetsaanslagen door de centrale bank in haar computer zijn gecreëerd. Zo simpel gaat dat! Maar dat geld heeft de centrale bank niet zomaar aan de banken gegeven. Ze hebben het van de centrale bank geleend, in ruil voor een onderpand, waarover later meer.
Fiatgeld wordt in jargon ook wel centrale bank geld, high powered money of outside money genoemd.
Kredietgeld
Het overgrote deel van het geld dat in omloop is in onze economie betreft echter geen door de centrale bank gecreëerd geld maar kredietgeld, het saldo op onze bankrekeningen. Elke bank heeft van de centrale bank een bankvergunning gekregen. Op basis daarvan mag ze kredietgeld creëren op de rekeningen van haar klanten en mag ze het betalingsverkeer met dat kredietgeld afhandelen.
Al het kredietgeld dat we op onze rekeningen hebben staan is ooit ergens door een bank met een paar toetsaanslagen op een bankrekening gecreëerd, toen ze geld uitleende aan een klant. In ruil daarvoor heeft die klant een schuldbekentenis aan de bank verstrekt. Bijvoorbeeld een hypotheekakte of een leenovereenkomst voor een nieuwe auto.
Met andere woorden, tegen elke door een bank gecreëerde euro aan kredietgeld staat ergens een euro aan schuld uit, vermeld in een schuldbekentenis van een klant. Dat kredietgeld is vervolgens gebruikt voor een betaling, bijvoorbeeld voor dat huis of voor die nieuwe auto. En de nieuwe eigenaar van dat kredietgeld heeft het vervolgens weer aan iets anders uitgegeven. Het kredietgeld is zo gaan circuleren in ons geldsysteem, ons monetaire systeem.
Maar wat is dat saldo op onze rekeningen, dat kredietgeld, eigenlijk? Als je je bankafschrift bekijkt, dan zie je een getal. Het staat voor de hoeveelheid fiatgeld die de bank aan jou verschuldigd is. Het is feitelijk een verplichting van de bank om, als jij dat wilt, dat bedrag in fiatgeld aan jou uit te betalen of aan iemand anders over te maken. Met andere woorden, het is een claim op fiatgeld. Die claim is ooit door de bank aan iemand verleend in ruil voor een schuldbekentenis.
NB. Goed beschouwd zou je dus kunnen stellen dat kredietgeld geen geld is. Maar omdat het feitelijk wel als geld kan worden gebruikt, je kan er immers mee betalen, wordt het wel als geld beschouwd.
In de volgende figuur is de situatie in de VS weergegeven. Aangegeven zijn het fysieke geld dat in de economie circuleert (biljetten en munten in bezit van huishoudens, bedrijven en banken (rood), de bankreserves op de rekeningen van de banken bij de centrale bank (groen) en het kredietgeld van huishoudens en bedrijven op hun betaalrekeningen en spaarrekeningen bij de banken (M2, blauw), allemaal uitgedrukt als percentage van de omvang van de Amerikaanse economie, het GDP.
Duidelijk is te zien dat tot een paar jaar geleden de hoeveelheid fiatgeld (fysiek geld plus reserves) ongeveer een factor 10 kleiner was dan de hoeveelheid kredietgeld op de betaalrekeningen en de spaarrekeningen van huishoudens en gewone bedrijven (M2 genoemd). Overigens bevindt een groot deel van het fysieke geld, waarschijnlijk meer dan de helft, zich buiten de VS.
NB. De stijging van de omvang van de reserves na 2008 is het gevolg van het ingrijpen van de centrale bank vanwege de kredietcrisis (quantitative easing) waarover in andere artikelen meer.
Kredietgeld wordt in jargon ook wel bankgeld of inside money genoemd, dat laatste om aan te geven dat het door de banken in de private sector wordt gecreëerd in tegenstelling tot het fiatgeld of centrale bank geld, dat door de overheid wordt gecreëerd.
Conclusie
We zijn nu bij het eind van het eerste MMT artikel gekomen. Ondertussen is, althans dat hoop ik, duidelijk geworden:
- dat ons moderne geld geen intrinsieke waarde heeft, het is niet gemaakt van een waardevol materiaal zoals goud, en ook niet bij haar uitgever inwisselbaar tegen zo'n waardevol materiaal;
- dat ons geld ook geen intrinsieke waarde hoeft te hebben om toch waarde te krijgen;
- dat de drijvende kracht achter de toekenning van die waarde de vraag naar geld is, ontstaan uit de noodzaak van het gebruik van een ruilmiddel voor de uitruil van onze producten en diensten;
- dat die waarde kan worden ondermijnd door een overaanbod aan geld;
- dat het overgrote deel van ons geld, het saldo op onze bankrekeningen, feitelijk geen geld is maar een claim op geld, kredietgeld genaamd;
- dat we met dit kredietgeld wel kunnen betalen, zodat het functioneel wel gelijk is aan geld;
- dat al het kredietgeld ooit verstrekt is door een bank, in ruil voor een schuldbekentenis;
- dat dit kredietgeld weer wordt vernietigd als een schuldenaar zijn schuld aan de bank afbetaalt;
- dat er daardoor tegenover elke euro aan kredietgeld ergens een euro aan schuld bestaat, die ooit door iemand is aangegaan bij een bank, in ruil voor die euro aan kredietgeld.
NB. Deze laatste conclusie is cruciaal. Ze betekent dat geld en schuld de twee zijden vormen van dezelfde medaille.
In het volgende artikel, MMT II - Ons moderne monetaire systeem, ga ik nader in op de opzet van een modern monetair systeem.
© Anton van de Haar - januari 2013